De SKG-LRG registreert als enige organisatie in Nederland, en één van de weinigen in de wereld, de gegevens van kinderen die worden behandeld met groeihormoon. Met de medische gegevens zoals groeimetingen en soorten of doseringen van medicijnen kan wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd worden. Dit onderzoek doen we zelf, in samenwerking met kinderarts-endocrinologen in Nederland of zelfs in Europees verband. Persoonsgegevens (zoals naam en geboortedatum) worden nooit gebuikt voor onderzoek. Voorbeelden van onderzoek zijn:
In een zeer klein deel van de kinderen met een kleine lengte kan er sprake van zijn een zeldzame groeistoornis (ook wel monogenetische groeistoornis genoemd). Kinderen met een monogenetische groeistoornis hebben een kleine lengte omdat er in één van de genen die belangrijk zijn voor de groei een verandering zit. Door deze verandering werkt dat gen niet meer goed. Kinderen met zo’n groeistoornis kunnen onder andere last hebben van een langzame lengtegroei, te korte armen en/of benen, een achterstand in de ontwikkeling en pijn in gewrichten. Er zijn wel honderden genen betrokken bij de lengtegroei en het gaat te ver om die hier allemaal te noemen, maar enkele voorbeelden van monogenetische groeistoornissen zijn kinderen met een verandering in het SHOX, NPR2 en ACAN gen.
Het gen ACAN is een gen dat codeert voor aggrecan, een eiwit dat een belangrijke rol speelt in kraakbeen.
Kinderen met een verandering (ook wel variant genoemd) in het ACAN gen kunnen last hebben van een kleine lengte met opvallend korte benen, een voorlopende skeletrijping en pijn in gewrichten. Er was nog maar weinig bekend over deze groeistoornis.
Met behulp van gegevens verzameld in de databank van de SKG-LRG onderzochten we de kenmerken van kinderen met een variant in het ACAN gen en we bekeken hoe deze kinderen reageren op groeihormoonbehandeling. U kunt de resultaten hiervan terugvinden op https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/38232712/
Samenvatting van ons onderzoek;
We onderzochten 36 kinderen en adolescenten met een variant in het ACAN gen die met groeihormoon behandeld waren. Het bleek dat kinderen met zo’n variant in het ACAN gen niet altijd makkelijk te herkennen waren. Soms hadden kinderen inderdaad korte benen en een opvallend voorlopende rijping van het skelet, ook waren er kinderen met korte vingers en pijn in de gewrichten. Er waren echter ook best wat kinderen die geen specifieke kenmerken hadden. Het kan voor een dokter dus soms lastig zijn om deze kinderen te herkennen. Al deze 36 kinderen zijn behandeld met groeihormoon en we zagen dat de meeste van deze kinderen baat hadden van de behandeling. Na 3 jaar waren de kinderen die voor start van de puberteit gestart waren met groeihormoon gemiddeld 1 groeilijn (1 SDS) omhoog opgeschoven. Het is belangrijk om deze kinderen te blijven vervolgen tot ze zijn uitgegroeid. Voor meer informatie verwijzen we u naar het artikel op https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/38232712/ of u kunt contact opnemen met de SKG-LRG.
Pycnodysostose is een zeer zeldzame aandoening van het skelet (een skeletdysplasie).
Kinderen met pycnodysostose hebben vaak een zeer kleine volwassen lengte (mannen <150 cm en vrouwen <130 cm) en kwetsbare botten die snel breken. Met behulp van gegevens verzameld in de databank van de SKG-LRG bekeken we hoe deze kinderen hebben gereageerd op behandeling met groeihormoon. U kunt de resultaten hiervan terugvinden op https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/38838660/
Samenvatting van ons onderzoek;
We beschreven de (groei)gegevens van 6 kinderen en adolescenten met pycnodysostose die met groeihormoon behandeld waren. Al deze kinderen hadden een zeer kleine lengte bij start van de behandeling. Na 1 jaar behandeling met groeihormoon waren de kinderen (wat) harder gaan groeien. Van de 6 kinderen waren er 3 uitgegroeid na meerdere jaren behandeld te zijn geweest met groeihormoon. Zij hebben uiteindelijk een lengte behaald die hoger ligt dan we gemiddeld zien bij kinderen met pycnodysostose. Het lijkt er mogelijk dus op dat groeihormoon kan helpen een langere volwassen lengte te bereiken, alhoewel deze nog wel steeds ver onder het Nederlands gemiddelde ligt. Het is belangrijk om de 3 andere kinderen te blijven vervolgen tot ze zijn uitgegroeid. Alle kinderen hadden geen last van bijwerkingen van de behandeling. Voor meer informatie verwijzen we u naar het artikel op https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/38838660/ of u kunt contact opnemen met de SKG-LRG.
Stoppen of doorgaan met groeihormoonbehandeling tijdens de puberteit bij jongeren die voldoende groeihormoon aanmaken?
In Nederland worden kinderen met een idiopathische geïsoleerde groeihormoon deficiëntie (IIGHD) behandeld met groeihormoon. Deze groeihormoonbehandeling wordt vaak gecontinueerd totdat het kind/de jongere is uitgegroeid.
De meeste jongeren die te weinig groeihormoon aanmaakten, blijken bij het bereiken van de volwassen lengte wel voldoende groeihormoon te kunnen aanmaken. We denken dat de puberteitshormonen hier een belangrijke rol bij spelen.
In de studie “Evaluatie van de kosten effectiviteit van het stoppen van groeihormoonbehandeling na de mid-puberteit in adolescenten met idiopathische geïsoleerde groeihormoondeficiëntie” wordt onderzocht of stoppen van groeihormoon in de puberteit geen nadelige invloed heeft op de eindlengte.
De groeihormoonaanmaak zal bij deze jongeren in het midden van de puberteit getest worden (conform de Richtlijn Groeihormoondeficientie). Indien er inderdaad voldoende groeihormoon wordt aangemaakt, wordt gevraagd of de jongere wil stoppen of wil doorgaan met groeihormoon injecties. De jongeren in beide groepen (gestopt of doorgaan met groeihormoon behandeling) worden vervolgd tot de eindlengte is bereikt. Zo kan onderzocht worden wat de (kosten-) effectiviteit is van staken van groeihormoonbehandeling tijdens de mid-puberteit. Indien er geen verschil in eindlengte is tussen de twee groepen, kan de huidige behandeling aangepast worden naar eerder stoppen met groeihormooninjecties.
ZonMw financiert in het kader van doelmatigheidsonderzoek een aantal projecten onder de naam SEENEZ, Stimuleer Effectieve en Elimineer Niet-Effectieve Zorg. Deze studie “Evaluatie van de kosten effectiviteit van het stoppen van groeihormoonbehandeling na de mid-puberteit in adolescenten met idiopathische geïsoleerde groeihormoondeficiëntie” was ingediend namens de Adviesgroep Groeihormoon en is in 2016 goedgekeurd. De studie is gestart in september 2016 en loopt in 16 kinder-endocrinologische centra in Nederland.
Dataverzameling gaat voor een gedeelte via de gegevens verzameling door Stichting Kind en Groei-LRG. Daarnaast zullen extra gegevens verzameld worden en vragenlijsten naar deelnemers en ouders worden gezonden, deze gegevens komen in een speciale onderzoeksdatabase. Medewerkers van Stichting Kind en Groei-LRG zijn betrokken bij de opzet, uitvoering en analyse van de studie.
In juli 2022 is de inclusie van de studie gesloten. Er zijn 128 jongeren bereid gevonden deel te nemen aan de studie. Alle jongeren worden vervolgens gevolgd tot het bereiken van de eindlengte, daarmee loopt de studie tot en met 1 april 2024.
Safety and Appropriateness of Growth hormone treatments in Europe . Europese studie naar de lange termijn veiligheid van groeihormoonbehandeling op de kinderleeftijd.
De doelstelling van deze Europese studie was om te onderzoeken wat de gezondheidssituatie op de lange termijn is van volwassenen die op de kinderleeftijd zijn behandeld met groeihormoon. De studie bestond uit 4 onderdelen: in het eerste onderdeel werd de werkzaamheid van groeihormoonbehandeling op de kinderleeftijd onderzocht. In het tweede deel werden mortaliteit en doodsoorzaken bestudeerd. Uiteindelijk werden de gevonden resultaten vertaald naar klinische aanbevelingen met betrekking tot groeihormoonbehandeling bij kinderen.
Het onderzoek werd uitgevoerd bij volwassenen van 18 jaar en ouder die op de kinderleeftijd zijn behandeld met biosynthetisch groeihormoon. Gegevens van patiënten uit de deelnemende landen werden gecombineerd tot één grote onderzoeksdatabase, die gegevens van 24.232 personen bevatte. In Nederland werden geanonimiseerde gegevens gebruikt uit de LRG-database.
Van alle personen werd allereerst vastgesteld of de persoon nog in leven was en zo ja, wat het laatst bekende adres was. De geselecteerde deelnemers kregen een schriftelijke vragenlijst over de periode waarin men werd behandeld met groeihormoon, maar ook over de huidige gezondheidstoestand en kwaliteit van leven.
Patiënten in de studiegroep werden geclassificeerd in 3 categorieën. De classificatie vond plaats aan de hand van de informatie die bekend was bij starten van de behandeling en was gebaseerd op de aandoening waarvoor groeihormoon behandeling op de kinderleeftijd was gestart of op een eventueel onderliggende aandoening of ziekte. Onderscheiden werden laag, gemiddeld en hoog risico.
De Nederlandse studiegroep bestond in totaal uit 1770 personen, aan 1641 personen werd een vragenlijst gestuurd. De redenen om geen vragenlijst te sturen waren vooral emigratie of het ontbreken van een recent adres.
In 2014 werden de verzamelde gegevens van alle Europese centra bewerkt en geanalyseerd. Het betrof in totaal 24.232 patiënten. Veel aandacht werd besteed aan het beschrijven van de methodologie, de wijze waarop de verschillende centra de gegevens van patiënten hadden verzameld en de bronnen voor de algemene populatiegegevens in de verschillende landen.
In 2017 werden de resultaten gepubliceerd over het risico op het optreden en overlijden aan tumoren. De gegevens lieten zien dat er geen significant verhoogd risico was op het ontstaan van een tumor bij patiënten die tijdens de jeugd met groeihormoon waren behandeld voor kleine lengte zonder dat er sprake was van een andere ziekte.
In de groep patiënten uit Nederland waren geen patiënten overleden aan tumoren. Bij twee patiënten met een geïsoleerde groeistoornis (d.w.z. dat er naast een groeistoornis geen andere aandoeningen waren bij het starten van groeihormoonbehandeling) werd een tumor vastgesteld.
Voor patiënten die voorheen een hersentumor hadden gehad en werden behandeld met groeihormoon, bleek het risico op overlijden wel verhoogd te zijn en werd een relatie gevonden met een lage dosis groeihormoon, niet met een hoge dosis. Niet duidelijk is of dit een oorzakelijk verband is.
Er werden grote verschillen gevonden tussen de diverse landen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de manier waarop de gegevens werden verzameld. In sommige landen zijn de gegevens uit bestaande databases gebruikt, andere landen hebben de gegevens pas bij de start van de studie verzameld, waardoor mogelijk oude informatie niet meer volledig was te achterhalen.
De studie werd gecoördineerd door prof. Jean-Claude Carel in Parijs. De studie werd gefinancierd door de Europese Unie in het kader van Health 2007.
Hypopituïtarisme betekent: een tekort (hypo) aan één of meer hormonen van de hypofyse (glandula pituitaria). In de HYPOPIT studie werden de genen PROP1, POU1Fq, HESX1, LHX3, LHX4, GHRHR en GH1 onderzocht. Deze genen zijn betrokken bij de aanleg van de hypofyse en de productie van groeihormoon. Een tekort van één of meer hypofysehormonen veroorzaakt groeiachterstand.
Bij veel kinderen met een tekort aan groeihormoon is de oorzaak van hun ziektebeeld niet bekend. Om meer te weten te komen over de oorzaak van de groeihormoondeficiëntie en om kinderen met een tekort aan groeihormoon mogelijk nog beter te kunnen behandelen, heeft SKG-LRG een landelijk onderzoek gedaan bij kinderen en volwassenen met groeihormoontekort en hun familieleden.
Het onderzoek werd uitgevoerd onder een grote groep patiënten met IGHD (geïsoleerd groeihormoontekort) en CPHD (tekorten aan meerdere hypofysehormonen) en had als doel om aan te tonen of, en hoe vaak, er bij patiënten en hun familieleden bepaalde kleine afwijkingen voorkwamen in de genen die met de aanleg van de hypofyse en de aanmaak van groeihormoon te maken hebben. Ook werd er gezocht naar een verklaring waarom sommige kinderen zeer goed en andere minder goed op groeihormoonbehandeling reageren.
Het voornaamste doel van het vervolgonderzoek was het aantonen van genetisch- moleculaire afwijkingen bij de Nederlandse HYPOPIT patiënten met groeihormoontekort (al dan niet gecombineerd met andere hypofyse hormoontekorten).
De onderzochte kandidaat-genen werden geselecteerd op basis van diverse Genome Wide Associatie studies en meest recente literatuur.
Kort samengevat blijkt uit de studie dat er relatief weinig genetische afwijkingen worden gevonden in de genen waarvan bekend is dat ze betrokken zijn bij de ontwikkeling en werking van de hypofyse. Daarentegen zijn moeizame (stuit-)bevallingen en auto-immuun processen mogelijk mede verantwoordelijk voor het hormoontekort van een deel van de CPHD patiënten. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op deze niet-genetische oorzaken en op nu nog onbekende genen.
Leidt centrale beoordeling tot verbeterde kwaliteit en doelmatigheid in de zorg voor kinderen die groeihormoonbehandeling (moeten) ondergaan?
In een onderzoek uitgevoerd door SKG-LRG en het instituut Beleid en Management in de Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam zijn de uitkomsten van groeihormoonbehandeling vergeleken en is het centrale beoordelingssysteem geëvalueerd. Dit onderzoek heeft laten zien dat kinderen met de juiste indicatiestelling beter groeien tijdens groeihormoonbehandeling en een normale volwassen lengte bereiken. De centrale indicatiestelling heeft ertoe geleid dat er minder kinderen ten onrechte behandeld worden. De conclusies van dit onderzoek zijn dat de centrale beoordeling door de SKG-LRG zowel de kwaliteit van de zorg als de doelmatigheid sterk verbeterd heeft.